Overslaan en naar de inhoud gaan

DE PROFUNDIS

Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,
zouden wij hen op het water ontwaren,
o, wij zouden van vreugde vervaren –
lachen en schreien misschien.

Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,
vlogen zij over met ruisende slagen,
o, wij zouden dit duister verjagen –
eindelijk bevrijd zijn misschien.

Ida Gerhardt

Je kunt niet ont-kijken; net doen alsof je iets nog nooit eerder hebt gezien, al zouden we dat soms wel willen. Bij hele nare dingen, maar ook bij mooie. Heb je eenmaal iets gezien, een zwaan bijvoorbeeld, dan kun je die daarna nooit meer voor de eerste keer zien. De tweede zwaan zal nooit de eerste zijn, maar een vogel die je al kent. Geen ‘wow’, maar ‘ohja’.

Ida Gerhardt heeft het over zwanen, maar heb je weleens goed naar een pauw gekeken? Die blauwe en groene glanstinten zijn al bovenaards mooi, en dan heeft een pauw óók nog een reusachtige waaierstaart en een kroon op z’n kop. Als dát de heerser van het dierenrijk niet is.

Helaas zag ik ze al van jongs af aan regelmatig op kinderboerderijen, rondscharrelend tussen de kippen en de geitjes. Voor mij zijn ze gewoon geworden. Had Alexander de Grote ze in de eeuwen voor Christus niet naar Europa gehaald, dan zouden mensen nu speciaal naar India afreizen om de spectaculaire hoenderen in het wild te zien. Ik in ieder geval wel.

Maar, Ida Gerhardt wil ons niet alleen op de schoonheid van zwanen wijzen. Er zit nog een andere laag in het gedicht. Ze schrijft dat het zien van een zwaan voor de eerste keer kan leiden tot vreugde en nieuwe hoop. Vreugde, bevrijding; nogal grote woorden om op een vogel te plakken. Een aanwijzing dat het gedicht over méér gaat.

Wat als we in het dagelijks leven omgeven zijn van mooie dingen die ons gewoon niet meer opvallen? Mensen. Dieren. Dingen. Waar we ongevoelig voor zijn geworden, omdat we ze gewoon zijn gaan vinden. Waardoor we de dingen niet meer zien in hun eigen glans. En het leven soms als dof of duister kunnen ervaren. Maar die glans kán terugkomen, mits we ons kijken blijven vernieuwen. Dat is waar poëzie bij kan helpen.

Hoewel het gedicht dus niet alleen over zwanen ging, is het geen toeval dat ik het uitkoos om iets over poëzie te zeggen. Ik schrijf, lees en praat graag over dieren. Natuurlijk is het heerlijk om buiten te zijn en op te gaan in een landschap, maar de helft van mijn omzwervingen maakte ik thuis, zittend op de bank. Er zijn een heleboel dieren waar ik anders naar ben gaan kijken sinds ik er een verhaal of gedicht over las. Ik kijk niet alleen door mijn eigen ogen, maar ook door de ogen van de dichters en schrijvers die ik las. Ze maken mijn blikveld groter. Alsof ik een pauwenstaart met talloze ogen bij me draag. Om díe schrijvers te eren, schreef ik het volgende gedicht:

BANKSAFARI

Doof het broze ochtendlicht met de gordijnen.
Plak je briefplaat dicht tot zelfs het kleinste
wijkblad zwijgt en koolmezen bezorgd
langs kieren door de ruiten kijken.

Laat de wereld zingen zonder jou.
Blijf thuis terwijl je nestelt in de beste zetel van je stal.
Slijt wissels uit tussen bank en boekenplank,
koelkast en fornuis.

Zie hoe padden uit de pagina’s springen,
ademhanden geven aan de taal. Hoe kraaien nog nooit
zo mooi op takken zaten, voor ze het papier verlaten.
En pauwen die vanachter tuinen naar je roepen
beschrijven een verlangen dat je zelf niet kan benoemen.

Schuwe ogen spreken tot je
als je eenzaam door gedichten sluipt.
Tot een wilder weten woord voor woord
zich vast haakt aan je benen
en je schoot opkruipt.

Anne Broeksma

Geschreven voor het project Denkend aan Holland